‘Het schone behoort tot de waardigheid van de mens. Waar het wordt opgegeven, begint de zelfvernietiging. Het schone is een hoge waarde. Ik heb altijd begrepen wat Plato bedoelde wanneer hij het ware, het goede en het schone in één adem samen noemt. De drie zijn één’

Luise Rinser

 

Het vak Esthetica wordt aangeboden vanaf klas 9 tot en met 12. Het heette in het oorspronkelijk leerplan van Rudolf Steiner in 1919 Kunstunterricht, kunstonderricht. In feite is dat een juistere benaming voor het vak: de leerlingen leren over kunst en kunstenaars.

Klas 9 Kunstgeschiedenis: de geheimen van de schoonheid van plastische kunst
Klas 10 Poëtica: de geheimen van de schoonheid van woordkunst
Klas 11 Muziekgeschiedenis: de geheimen van de schoonheid van muziek
Klas 12 Architectuurgeschiedenis: de geheimen van de schoonheid van de bouwkunst

De historische benadering is een van de hulpmiddelen om een evolutie te laten begrijpen. Deze benadering is alleen in het eerste jaar van de tweede graad duidelijk aanwezig. In de andere leerjaren kan men ook een heel andere benadering kiezen.

 

Tweed graad

retabel

Gedurende hun kleuter- en lagereschooltijd in de Rudolf Steinerschool hebben de leerlingen kunstzinnig getekend, geschilderd en geboetseerd. Dit gebeurde hoofdzakelijk vanuit een naïeve vreugde. In de eerste graad van het secundair onderwijs verdween die naïviteit en nu ontstaat de behoefte de wereld te kennen en inzicht te krijgen in de natuur en de kunst.
In het eerste jaar van de tweede graad is het daarom op zijn plaats om de grote kunstwerken meer beschouwend te gaan waarnemen. Dit laatste sluit ook aan bij de algemene pedagogische doelstellingen voor deze leeftijd namelijk om vanuit de concrete verkenning van de buitenwereld een antwoord te bieden op de meer innerlijke vraag van de beginnende puber: wie ben ik eigenlijk?

Het vak Esthetica helpt de veertien-, vijftienjarige om de verbinding met de geestelijke wereld niet te verliezen. Deze belandt immers vaak in een crisistoestand omdat hij wel een aanvoelen heeft dat hij uit de geestelijke wereld stamt, maar die zich nu meer en meer in een wereld geplaatst ziet die vol disharmonie, onwaarheden en lelijkheid is. Het onbevooroordeelde waarnemen tijdens de lessen Esthetica levert via de bestudering van de kunst van de Oudheid tot de Barok een bijdrage tot de opbouw van een wereldbeschouwing die een puber wil beginnen vormen om via de hem omringende wereld een antwoord te krijgen op de meer existentiële vragen die in hem leven. Dit is ook een reden waarom de Esthetica in de 9de klas de schilderkunst van de Nieuwe Tijd (sinds Romantiek) niet meer behandelt: deze gaat de wereld vaak zeer subjectief en verinnerlijkt afbeelden (bijvoorbeeld expressionisme), hetgeen een te vroeg appèl zou doen op de nog maar pril ontluikende binnenwereld van de jonge puber. De meer realistische, objectieve afbeelding, vaak nog geïdealiseerd, helpt de jonge puber meer in zijn ontwikkeling dan de confrontatie met de vaak angstige binnenwereld van de moderne kunst. Voor een eerste kennismaking met de meer moderne schilderwerken verwijzen we naar de lessen Plastische Opvoeding van de derde graad en naar de museumbezoeken die in het kader van de lessen Plastische Opvoeding en Esthetica jaarlijks worden georganiseerd, uitgaande van het aanbod van de grote musea.

Het vak Esthetica heeft dus een centrale plaats in het curriculum. Het zal, als het goed gegeven wordt, in de leerlingen een tegengewicht bieden voor het versterkte belang dat in de huidige tijd gehecht wordt aan de verkenning en kennis van de anorganische natuurkunde en van het levenloze.

1460015_653333494704983_493189865_nTweede jaar van de tweede graad
Tegen het einde van het tweede jaar van de tweede graad hebben alle leerlingen de leeftijd van 16 jaar bereikt. Gedurende dit jaar treedt bij de leerlingen een aanzienlijke verinnerlijking van het gevoelsleven op. Er stijgen nieuwe, onbekende gevoelens op die om uitdrukking, om mededeling, om beantwoording vragen. Vele jongeren grijpen op die leeftijd spontaan naar bestaande poëzie, waarin ze herkenning vinden en/of proberen zelf op poëtische wijze uitdrukking te geven aan de veelheid van gevoelens die in hen leven. Na een periode van ‘ver-stom-ming’, die zich uitdrukt in het weinig of niet spreken en in het moeilijk verwoorden van de eigen gevoelens, herontdekken en heroveren de jongeren de taal.

In dit jaar behandelt men de poëtica die dan ook zeer geschikte inhouden bevat om aan vele vragen tegemoet te komen en om deze uit te diepen. Jongeren ervaren het als een weldaad als zij op die leeftijd de esthetische wetten van de schrijfkunst, inzonderheid van de poëzie, kunnen leren: de poëtica. Proza (of niet-gebonden taal) verhult niet maar onthult. Door het esthetische samenspel van klank, ritme, beeld en wending, en door structuur (waarbij het eventuele rijm een muzikaal vormelement kan zijn) wordt de taal gebonden: poëzie ontstaat. In minder woorden zegt de dichter meer. Elk gedicht heeft zijn geheimzinnige spanning tussen die vier elementen. In goede gedichten vindt de leraar met de leerlingen hoe de dichter vrij scheppend net ‘iets afwijkt’ van de ‘wet’. Ook leerlingen met uitgesproken interesse voor wetenschappelijke vakken worden door de poëtica geboeid omdat het tot op zekere hoogte een wetenschap van het schone is. In deze lessen leren de leerlingen ook veel zelf schrijven: er kunnen klassikale oefeningen in creatief schrijven (ook in groep) worden gedaan en veel opgaven maken zij best ’s avonds thuis.
Zowel proza als poëzie kunnen geoefend worden. (Zie hiervoor ook het leerplan ‘Nederlands’ van de tweede graad.)

Naast klank en ritme wordt ook de beeldspraak bestudeerd. De algemene, vakoverschrijdende doelstelling daarbij is het ontplooien en voeden van de “ver–beeld–ingskracht” , de fantasie bij de leerlingen. Jongeren willen het denken niet alleen leren kennen als intellectuele afbeelding van het reeds bestaande, ze willen nog niet bestaande mogelijkheden creëren. Het voeden van dit scheppend denken kan bij uitstek door studie van bestaande, goede beeldspraak en het zelf beoefenen ervan gebeuren.

Tenslotte is de dichtkunst de ontmoetingsplaats met taal in haar eigenlijke, diepste wezen. Het ontdekken van de schoonheid ervan kan leiden tot gevoelens van diepe bewondering en eerbied voor de schoonheid van goede gedichten en vandaar voor schoonheid in het algemeen. Daar waar een vonk slaat tussen leerling en gedicht, wordt hij uit zijn innerlijk isolement gehaald en vormt de esthetische ervaring eveneens een zingeving en een brug (een ‘communicatie’) met de buitenwereld.

Klas 9: de kunst van het beeld en van de kleuren

  • Het wezen van het schone
  • De prehistorie: grotschilderingen en eventueel: megalithische bouwconstructies
  • Egypte: De Egyptische bouw- en schilderkunst
  • Kreta en Mycene: fresco’s en Leeuwenpoort
  • Griekenland: architectuur en beeldhouw- en schilderkunst
  • Rome: burgerlijke bouwkunst, beeldhouwkunst, portret- en schilderkunst
  • Vroeg-christelijke en Byzantijnse kunst
  • Westerse middeleeuwse schilderkunst in kloosters en abdijen:
  • De geboorte van de Italiaanse schilderkunst: Cimabue en Giotto
  • Italiaanse schilderkunst tijdens het Quattrocento
  • De opbloei van de schilderkunst in de 15de eeuw in de Nederlanden: de Vlaamse Primitieven
  • Hoog-Renaissance Italië (overgang Quattrocento – Cinquecento): Da Vinci, Michelangelo, Raffaël
  • De Renaissance in het Noorden
  • De Barok in het Noorden: Peter Paul Rubens, Rembrandt van Rijn

Klas 10: woordkunst

De leerlingen leren poëzie uit de hele wereld kennen. Zij krijgen een fundament voor hun oordeel over (poëtische) literatuur.

  • Inleiding tot het wezen van de poëzie
  • De klank: klanknabootsing, klankschildering en klanksymboliek
  • Het ritme
  • Wendingen: stijlfiguren (Dionysisch)
  • Het beeld: vormen van beeldspraak (Apollinisch)
  • Het rijm en haar historische evolutie
  • De vorm, de structuur

 

Derde graad

greek

Nietzsche karakteriseerde deze leeftijdsfase als volgt: ‘Vooral in de jeugdjaren spiegelt bijna elke persoonlijke gebeurtenis zich in een dubbele glinstering, als “exemplificatie” van een dagdagelijksheid en tegelijkertijd van een eeuwig, verbazingwekkend en verklarenswaard probleem.
In deze leeftijd, die zijn ervaringen ook met metafysische regenbogen omringd ziet, heeft de mens een helpende hand hoognodig, omdat hij zich plots en bijna instinctief van de tweevoudige zin van het bestaan heeft overtuigd en de vaste grond van tot dusver aangekleefde maar voorbijgestreefde opvattingen verliest.’

De leerlingen zijn op deze leeftijd zeer gevoelig voor dilemma’s, voor polariteiten en ze gaan graag in op filosofische thema’s. Bij de esthetica van de muziek kan het begrippenpaar Apollinisch – Dionysisch een basis zijn om de muziek vanuit deze zielengesteldheid te bekijken. Elke leerling vindt immers op een bepaalde manier aansluiting bij deze twee begrippen en bij zijn eigen zielenleven om de moeilijk bespreekbare karakteristieken van het wezen van de muziek toch ergens te ‘duiden’ en werkelijk te grijpen. Vaak kennen zij deze polariteiten al vanuit de Esthetica in de tweede graad (poëtica). Het werken met polariteiten gaat trouwens mogelijke verstarring tegen en mondt uit in een veelvoudige benadering waarbij het ene nooit los gedacht wordt van het andere. Uiteraard zal elke leerkracht exemplarisch te werk gaan en proberen vanuit de veelheid aan muzikale getuigenissen juist die uit te zoeken die deze polariteit hoorbaar maken.

Het Apollinische staat dan voor helderheid, voor het gevormde en het afgeronde, voor die kracht die het geschapene met eerbied tot voleinding brengt. Het Apollinische is dus wat aan kracht nog werkzaam is vanuit het verleden en tot in het heden daadwerkelijk vormend aanwezig is. Componisten die dus alle verworvenheden van hun tijd tot een zuiver geheel versmelten, zou je Apollinisch kunnen noemen.

De Dionysische krachten daarentegen zijn verbonden met de aardse, natuurlijke werkelijkheid en met de toekomstbeelden van de mens zelf. Dionysisch zijn die musici die juist nieuwe impulsen uitsturen naar de volgende generatie. Zo wordt een stijlverandering niet gezien als een toevallige samenloop van omstandigheden maar als een direct gevolg van het werk en de aspiraties van een bepaald componist.

Er zijn vakoverschrijdende verbanden te leggen met inhouden uit de lessen Nederlands (drama, poëtica), Muzikale en Plastische Opvoeding.
Voor zover de 20ste eeuwse muziek nog niet behandeld werd in de lessen esthetica, is er de mogelijkheid deze in de lessen Muzikale Opvoeding in het 12de jaar te integreren.

florence-italyTweede jaar van de derde graad
Het vak Esthetica in het tweede jaar van de derde graad zou een bekroning en samenvatting moeten zijn van de in de voorbije jaren opgedane belevingen. Omstreeks het bereiken van het 18e levensjaar voltrekt zich bij de jonge mensen nog één keer een belangrijke ontwikkelingsstap in het rijpingsproces van hun belevenis- en oordeelskrachten. In de verschillende wetenschapsgebieden, in Wiskunde en Fysica, in Geschiedenis en Literatuurgeschiedenis, werd hun visie op de mensheidsontwikkeling verduidelijkt. Hierdoor kan hun relatie tot kunst verdiept en verbreed worden.

Het verwerken van esthetische begrippen in het eerste jaar van de derde graad heeft in eerste instantie een verrijken van het innerlijk beoogd. Nu richt de blik zich weer naar buiten, naar die kunstuitingen waarin de mens zich het sterkst met de ruimte verbindt door middel van aardse materie. De architectuur stuit hier onmiddellijk op de strengste fysische wetmatigheden: de vrije scheppingsdrang moet zich met de strengste wetmatigheid verbinden. Zo kan bij een schilderij bijvoorbeeld een ‘valse’ verhouding van figuren en/of kleuren nog harmonisch werken, maar een ‘valse’ of ‘onnauwkeurige’ vereniging van de massa kan het instorten van een gebouw tot gevolg hebben. Wanneer men binnen de architectuur kiest voor het totale ‘vrije’en ‘ongebondene’, kiest men sowieso voor een catastrofe.

Wanneer men zich met laatstejaars over de architectuur buigt, moet men daarin noodzakelijkerwijze de technische zijde van de bouwkunst betrekken. De leerlingen die ook in hun lagere school Rudolf Steinerpedagogie hebben gevolgd, hebben in de derde klas reeds zelf mortel bereid en misschien een muurtje gemetseld. Later zagen ze in de geschiedenislessen beelden van piramides, tempels en kathedralen. Nu moeten deze jonge mensen de samenwerking van de krachten vatten waardoor deze bouwwerken tot stand kwamen. Hun interesse moet geleid worden naar het bouwproces zelf. Als men begrijpt hoe rondbogen tot stand komen, hoe gewelven opgericht worden en hoe een dakgebinte tot stand komt, dan vormt men het denken op een gezonde manier naar de buitenwereld toe. Op deze manier wordt een ‘praktische’ zintuiglijkheid ontwikkeld. De confrontatie met grote bouwwerken werkt in op het wilsgebied. Die krachten, waardoor het lichaam van de mens zich opricht, worden aangesproken. Eigenlijk kan men het zich niet permitteren om met een onverschillige, nonchalante houding doorheen de zuilen van een Griekse tempel of doorheen de pijlers van een middenschip van een kerk te slenteren.

Wij ervaren deze ‘oprichtingsdrang’ wanneer we doorheen deze betekenisvolle historische gebouwen wandelen niet alleen bij onszelf. Ook bij andere bezoekers merken we dezelfde reflex. Zo zijn alle betekenisvolle gebouwen levendige uitdrukkingen van een wil tot ‘gemeenschapszin’. Elk gebouw werkt in op welbepaalde sociale impulsen binnen een gemeenschap. Zo omringt de kathedraal de christelijke gemeenschap en het hoftheater van de 17e eeuw toont ons het standenonderscheid in het gezelschap. De leerlingen moeten vertrouwd gemaakt worden met de opdracht van onze tijd zoals het bouwen van zalen, gemeenschappelijke ruimten en fabriekshallen die beantwoorden aan de sociale impulsen van onze eeuw. Men kan bij aanvang van de architectuurperiode de vraag oproepen uit welke krachten de allereerste betekenisvolle grote gebouwen dan wel ontstaan zijn, op een moment dat het statische berekenen nog onbekend was. De vergelijking met het kleine kind dat zich leert oprichten en lopen dringt zich op. Zoals het ‘ik’ van het kleine kind in het diepste onderbewustzijn de mechaniek van het beenderenskelet doordringt, zo leeft de nog niet door intellect ‘bekrompen’ ziel van de bouwers voort in de statische kwaliteit van de bouwelementen. Uit de ‘tempelbouw’ van het menselijke lichaam putte de architectuur de kracht voor haar scheppingen. Zo’n instinctieve bouwkunst leeft verder bij vele natuurvolkeren.

Het is dus heel belangrijk ook de technische problemen van een gotisch kruisribgewelf grondig en nauwkeurig waar te nemen en hierover na te denken met de leerlingen. Dit denkproces versterkt de intelligentie en zorgt ervoor dat het aanschouwen niet beperkt blijft tot het waarnemen van enkel en alleen de uiterlijke schijn.

In een ontwerpoefening kan dit alles tenslotte aan den lijve ondervonden worden. De vrije scheppingsdrang van de leerlingen, geïnspireerd door de historische voorbeelden, wordt hierin immers sterk geconfronteerd met het streng wetmatige van constructie en functionaliteit.

Voor zover de moderne schilderkunst nog niet behandeld werd in de lessen Plastische Opvoeding, is er de mogelijkheid om de 19de-eeuwse en 20ste-eeuwse schilderkunst in de lessen Esthetica van het eerste óf het tweede jaar van de derde graad te integreren.

De cultuurreis biedt tenslotte de gedroomde gelegenheid om de behandelde bouwkunst en andere beeldende kunsten in levende lijve te ontmoeten.

Klas 11: muziekgeschiedenis

Muzikale parameters
Historische benadering
• De Griekse muziek
• Middeleeuwen: Musica Mundana en Musica Humana
• Renaissance: muziek als taal
• Barok
• Classicisme
• Romantiek
• Overzicht van de 20ste-eeuwse ontwikkelingen

Klas 12: Architectuurgeschiedenis

• Egyptische bouwkunst: tempelopbouw, piramides
• Griekse bouwkunst: rechthoekige peristasistempel, Thalos, theater, stadion
• Romeinse bouwkunst: amfitheater, tempels, triomfbogen, constructieve innovaties zoals boog, tongewelf en beton
• vroegchristelijke bouwkunst: basilica en centraalbouw type
• Romaanse bouwkunst
• Gotische bouwkunst
• Renaissance bouwkunst
• Barok bouwkunst: Italiaanse barok, Frans classicisme, Duitse hoogbarok of rococo
• neostijlen en eclecticisme
• kiemen van de moderne architectuur: ingenieursbouwkunst, Arts and Craftsmovement, tuinstedenbeweging, invloeden vanuit VSA, Art Nouveau
• vóór en tijdens WO I: Deutsche Werkbund, futuristen, gewapend-betonarchitectuur
• na WO I: Bauhaus, internationale functionele stijl, organische architectuur, postmoderne architectuur

 

< ga terug naar lesaanbod of lees verder op handboeken en schriften >