Ambachtsvakken

Ambachtsvakken in de Steinerschool omvatten

 

Het leven van de mens kan niet zonder de rijke activiteit van het verbindende gevoelsleven. Dit gevoelsleven is niet alleen de dragende factor van ons denken en doen, maar bemiddelt daar ook bij. De Steinerpedagogie wil begeleidend ontplooien. Dat betekent dat de jonge mens de kans wordt gegeven om kennis te maken met zowel praktische, sociale, als inzichtelijke zaken in het leven.

Kennis verwerven over deze levenszaken is echter iets anders dan informatie memoriseren. Er is pas sprake van kennis als de informatie door de mens is heengegaan, als deze kennis persoonlijk verwerkt en geïntegreerd is. Het is in en door dit persoonlijk verwerkingsproces dat de persoon verandert, zich ontwikkelt, en er oordelen ontstaan die langzaam kunnen rijpen.
Het ‘aan den lijve ondervinden’ van het leven schept ook een gevoel van zekerheid. Er groeit een verbondenheid met de levenswetmatigheden.
Ook de morele ontwikkeling van de jonge mens vraagt begeleiding, wil hij later zelf de teugels in handen kunnen nemen. In een werkelijk contact met de natuur en het leven komt hij ook daaromtrent de wetmatigheden tegen, en kan zich voor die realiteit een eerbiedsgevoel ontwikkelen.

De jonge mens heeft de behoefte zich door het leven zelf te laten beleven. Het is niet in de eerste plaats van belang dat hij daarbij leert een vak technisch onder de knie te krijgen. Wel belangrijk is de omgang met alle zaken die optreden in algemeen voorkomende beroepen – als plaatsen van de mens in de wereld – en die een beroep doen op zijn oordeelsvermogen. Zo kan hij zich een elementair beeld vormen van de belangrijkste levenspraktijken. Bij iedere gelegenheid groeit het verlangen om nieuwsgierig, weetgierig te zijn voor datgene wat er in de omgeving gebeurt. Vanuit deze nieuwsgierigheid kan levenskennis verder ontwikkeld worden en leiden tot een levenskunst.

Staan we wel echt in het leven, als we niet de geringste betrokkenheid ervaren met al die mensen die voor ons werken, op al die natuurkrachten die om ons heen werken, al die machines die ons tot nut zijn en al die organisatiestructuren die het huidige maatschappelijke leven mogelijk maken? We zouden een speelbal van het maatschappelijk gebeuren zijn en hierin nooit onze eigen plaats vinden.

Dat het vakgebied kunstzinnige expressie (ambachts- en kunstvakken)de gehele mens omvat, behoeft geen betoog. In de objectieve buitenruimte zichtbaar maken wat er in het innerlijk van de mens (subject) leeft, is een oeroud gegeven. Om de leerlingen werkelijk te kunnen aanspreken, is het nodig van hun ontwikkelingsfasen uit te gaan.

Ambachtelijke vormingnaaien

De thematiek van de gegeven ambachtelijke vakken voor deze leeftijd is het vervaardigen van objectieve binnenruimtes op een objectieve ambachtelijke wijze. Vanaf de 8ste of soms 9de klas zijn de leerlingen in een leeftijdsfase (14-15 jaar) die kan gekarakteriseerd worden als ‘de ledematenmens’. De bewegingszijde en dus de meer uiterlijke kant van deze puber, leeft sterk naar buiten, terwijl aan de drempel naar binnen, naar het innerlijke, een bordje hangt waarop staat: ‘gesloten wegens ombouw’. Deze persoonlijke psychische binnenruimte is nog zeer teer en kwetsbaar.

Zoals hun ledematen de wereld inschieten, schiet ook hun interesse de wereld in en ze hebben dan ook de typische houding van ontdekkingsreizigers. Ze willen naar hun voorstellingen en vermoedens handelen.
Bij hun groeiende interesse voor de wereld gaan de leerlingen ook op zoek naar hun plaats in dit geheel. Een van hun uitdrukkingsmogelijkheden daarin is hun kleding. Niet alleen heeft kleding een beschermende functie naar binnen, maar naar buiten toe laat kleding zien wie de drager is. In de 8ste klas wordt een begin gemaakt met de zoektocht naar de vormen en de kleuren die men wil dragen.

wevenHandwerken

De leerlingen krijgen de mogelijkheid een eigen kledingstuk te naaien. Dit wordt een eigen schepping die ze kunnen vormgeven door stof en kleur. Het is een uitdrukkingsvorm van hoe ze zich voelen, hoe ze denken en handelen. Het wordt een zoektocht naar de innerlijke gesteldheid, naar de aard en het karakter van de leerling.
Hiertegenover staat het heersende modebeeld. Het is de taak van de leerling hierover een eigen expressie te zoeken. Er moet een evenwicht gezocht worden tussen de functionele, decoratieve en affectieve aspecten van de kleding. Door het zelf naaien van een kledingstuk krijgen de leerlingen een idee hoe arbeidsintensief het maken van een kledingstuk eigenlijk is. Dit kan hen helpen meer respect op te brengen voor hun kleding.
Er komen onmiddellijk ook verschillende technische aspecten aan bod, zoals het ontwerpen van het patroon, uitgaande van de eigen lichaamsmaten, het doel van de verschillende naaisteken en het gebruik van naalden en garens.
Een aantal handvaardigheden worden geoefend om het werk tot een goed einde te kunnen brengen zoals voet- en handcoördinatie, kleine vingermotoriek, maar ook grote motorische bewegingen die een inzicht in de ruimte beogen.
Tijdens het knippen en naaien wordt gezocht naar een juiste werkhouding. Het doorzettingsvermogen wordt gestimuleerd door het maken van een goed zittend kledingstuk. Aanpassen, verbeteren en vooral afwerken helpt hierbij.
Door het samen gebruiken van het beschikbare materiaal leren de leerlingen respectvol om te gaan met de anderen. Begrip voor elkaar is hier noodzakelijk. De leerlingen leren met zorg omgaan met het materiaal. Door het zelf opruimen en netjes houden van het lokaal ondervinden ze de voordelen van het ordelijk werken. Dit geldt uiteraard voor elk ambachtelijk of plastisch vak.

Weven vraagt veel van het voorstellingsvermogen. Een belangrijke algemene doelstelling voor het weven is dat de leerling een idee leert ontwikkelen én die kan verwezenlijken. Bij het weven vertrekken we van twee stellen draden die in elkaar gevloc hten worden. De scheringdraden zijn de draden die op het raam of getouw gespannen worden. De inslagdraden worden daartussen gevlochten. De mogelijkheden van vorm en materiaal zijn vrijwel onbeperkt.

 

Koperdrijvenkoperslaan

In het koperdrijven  van de 9de klas vormt een ontwerpidee het uitgangspunt. Vanuit het beweeglijke materiaal moet de leerling zeer sterk het centrum van de ronde mand of de koperen schaal behouden om de vorm in evenwicht te kunnen brengen. Hier wordt vooral een beroep gedaan op het plastisch vermogen van de leerling en zijn kracht om het midden te houden tijdens het heen en weer bewegen van het materiaal. Vanaf 15-16 jaar ervaart de leerling dikwijls innerlijk grote onrust. Hier oefenen de objectief-ambachtelijke vakken een stevige ‘omhulling’ in denken, oordelen en handelen, en oefenen ze op een objectieve manier de kracht om rechtop te blijven in de dikwijls nog chaotische, al te subjectieve ‘antipathie-sympathie-stormen’ van hun gevoelswereld.

In de 10de klas krijgt het gevoelsleven zijn plaats, daar waar denken en bewegingsdrang zich terughouden. Ook kunnen ze geraffineerder met elkaar samenwerken.

 

HoutbewerkingnHoutbewerking

In de 9de en 10de klas ligt de nadruk op het objectief-ambachtelijke als spiegel voor het zich vormende oordeelsvermogen.
Centraal staat de houtverbinding. Via een theoretische aanpak, het technisch tekenen, materiaalleer en gereedschapsleer, wordt er overgegaan naar de praktijk. Zin voor nauwkeurigheid en afwerking liggen aan de basis voor het maken van een verbinding.
Zowel technologie (gereedschapsleer, materiaalleer, constructieleer) als tekenen en uitvoeren, komen aan bod.

Richting 11de en 12de klas neemt het vermogen toe tot een steeds fijnere cultuurexpressie. Subject en object gaan elkaar doordringen.
Wanneer in die leeftijdsperiode meubelmakerij gegeven wordt, kunnen leerlingen vanuit een voorgaande opbouw met een steeds grotere verfijning steeds vrijer omgaan met het ontwerpen.

In de houtsculptuur kan een zeer sterk appel worden gedaan op de mogelijkheid van deze jonge mensen om ‘veranderingsprocessen‘ te volgen en te beoordelen. Wat heeft een volwassen mens in deze tijd meer nodig dan plasticiteit in zijn innerlijk om het onophoudelijk veranderende maatschappelijk leven aan te kunnen? Standpunten botsen omdat men niet ziet hoe een kleine wending rond één kern er een ander gezicht kan aan geven. Het maken van een rondomrond sculptuur geeft de leerlingen de oefening om elke gezichtshoek als een nieuwe blik op één kern te beleven, om standpunten met elkaar in verbinding te brengen, of om te zien hoe onlogisch ze tegenover deze kern staan.

 

Boekbindenparcivalboeken

Het boekbinden vraagt dan weer een zeer sterke ordeningskracht. Elke werkstap moet zuiver gemaakt worden aangezien elke ‘vlek’ zichtbaar blijft. Het vooruitdenken en een wakkere, exacte geest, evenals de fijne vingerbeweeglijkheid en -coördinatie zijn hier zeer belangrijk, wil het product zich waardig verhouden tot zijn inhoud.

Het kartonnagewerk en boekbinden komen pas aan bod op het einde van de schoolloopbaan van de leerlingen aan de Steinerscholen omdat het hier niet gaat om een zogenaamd ‘oer-beroep’, maar om een zeer gesofistikeerde bezigheid die slechts is kunnen ontstaan nadat de mensheid zich had ontwikkeld doorheen de geschiedenis van het schrift, de evolutie van de voor het beschrijven geschikt gemaakte grondstoffen, en tenslotte de boekdrukkunst. Ook het gedachtegoed van de mensheid moest eerst voldoende verdicht geraken, om in boekwerken bewaard te kunnen blijven.

 

< ga terug naar lesaanbod of lees verder op lichamelijke opvoeding >